dinsdag 10 maart 2009



Afgelopen zaterdag had ik voor het eerst een gesprek met Tonnus Oosterhoff over zijn bundel Ware grootte (2008). Ik begon ermee uit te leggen hoe het project 'Op weg naar Elsene' was ontstaan. Salinger, vertelde ik aan Tonnus, liet zijn personage Holden Caulfield zeggen dat hij, als hij een goed boek gelezen had, de telefoon zou willen nemen om de schrijver op te bellen alsof hij of zij een goede vriend van hem was. Wat Holden bedenkt, zeg ik, wil ik ten uitvoer brengen: met die schrijvers praten, alsof het vrienden van me zijn. Salinger zelf zou aan dit project in geen geval hebben meegewerkt, merkte Tonnus onmiddellijk fijntjes op. Het is op veel vlakken een onmogelijk project gaf ik schoorvoetend toe. Niet alleen heb ik al een opeenstapeling van stommiteiten en een enorme hoeveelheid technische ongelukken achter de rug, ik heb ook nog eens het gevoel dat ik vlinders probeer te vangen, zonder schepnet. Hoe de dierbare aanwezigheid van een vriend vermomd als schrijver, een stem, die je ergens in jezelf hoorde praten terwijl je het boek las, recht te doen? Het is onmogelijk. Niet alleen heb ik twee gesprekken wegens eerder vernoemde stommiteiten eenvoudigweg niet opgenomen, de gesprekken kunnen sowieso niet anders dan afbreuk doen aan de boeken. Dit hier te zeggen lucht op. Maar ik moet toch verder. In het boek van K. Michel In een handpalm (2008) zijn een reeks naam-gedichten van de Cree- indianen opgenomen. Ze werden verzameld en vertaald door de jonge antropoloog en schrijver Howard Norman. 'Het uitspreken van de naam is het beginnen van het verhaal.' (p. 132) Zo is er een jongen die 'recht naar benden regen' wordt genoemd. Een andere heet 'knopenleggend geboren.'

Toen hij naar buiten kwam, de wereld in,
zat de navelstreng
gedraaid om zijn tenen.
Dat hij al zo vroeg knopen legde
daar maakten wij ons geen zorgen over.
We knoopten hem los.

Later hoorde hij het verhaal
van zijn geboorte.
het zette hem aan om weer knopen te gaan leggen.
Hij bond de dingen rond zijn huis vast,
STRAK, alsof alles zou kunnen wegdrijven
op een rivier.

De rivier kwam voort
uit een droom die hij had.

Huisdingen werden vastgebonden
'snachts. Overhemden, andere kleren ook,
en een ketel. Al die dingen
werden aan zijn voeten gebonden
zodat ze niet zouden wegdrijven
op de rivier die hij droomde.
Als je bij hem binnenliep
kon je dit zien.

Misschien verdween de droom
omdat het te ongemakkelijk werd
om met vastgebonden overhemden te slapen.
En met een ketel.

Nadat de droom verdwenen was,
stopte hij met het vastbinden van dingen,
BEHALVE die ene nacht dat hij
een klein vuur vastknoopte.
Strak vast, een klein takkenvuur!
Het vuur maakte zich los op zijn eigen manier.

Toen ik (zes jaar oud) deel uitmaakte van een jeugdbeweging en we op Indianenkamp gingen, doopte men mij 'lichte vlinder.' Het werd op een lederen bandje geschreven en het bandje ging om mijn pols. Wat was ik trots! Voor zover het nu na jaren nog van toepassing op me is, wil ik het volgende zeggen: lichte vlinder heeft er genoeg van! Waarvan? Van zichzelf. De tweede opnames (de eerste waren helaas zonder geluid opgenomen en zijn alleen nog geschikt voor lip-lezers) die ik afgelopen zaterdagmiddag met Wim Noordhoek maakte over Is daar iemand (1999) gingen ook deze keer voor het grootste deel verloren. Waarom? Ik vergat naar alle waarschijnlijkheid op de startknop te duwen. Of ik duwde wel, maar ik duwde niet hard genoeg. Bijgevolg is het gesprek over de volgende 'onsterfelijke regel' uit de Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen voorgoed verdwenen. 'Lieve zuster Ursula, ik ga naar Amerika.' Want, zo blijkt: Amerika is het kapellen-land, kapellen zijn vlinders en dat is het enige wat Prikkebeen wil: vlinders vangen. Alex Mol spreekt hem soms hardop uit deze zin: '(...) op moeilijke momenten. Om mezelf wijs te maken dat er een uitweg is, dat er nog iets anders bestaat dan ik, hier en nu.'