woensdag 25 februari 2009

'De straten hebben geen naambordjes, de huizen hebben geen nummers. Omdat het nacht is loopt er niemand die je aan kunt klampen. Alle honden zijn allang uitgelaten.' Zo beklemmend begint de verhalenbundel van K. Michel waarin richtingwijzers en straten een belangrijke rol spelen. Als ik hem vraag of hij wat met kaarten heeft, vertelt hij die middag nog een oude kaart van Amsterdam te hebben bestudeerd. Als ik hem vraag of hij ook achteruit kijkt, verbetert hij me onmiddellijk. Een richtingwijzer wijst altijd vooruit. Als ik hem wat later vraag of 'tijd' misschien een richting is, zegt hij dat er een oude stam is die het verleden voor zich ziet liggen, omdat het verleden iets is wat ze al hebben meegemaakt. Ze kennen het verleden. De toekomst is onbekend en ligt achter hen. Een verhaal is ook een soort van 'kaart' met richtingwijzers.














Op weg naar huis in de trein begin ik te lezen in Austerlitz van W.G. Sebald, een boek dat ik na het interview met Wim Noordhoek heb meegekregen. Op de kaft staat een wonderlijke foto van een jongen van zes in een wit kostuum met bijbehorende hoed op een uitgestrekt steppe-achtig veld. Het boek trekt de aandacht van Julia, een jonge Pools-Duitse pianiste die me eerder al vroeg of ze een pen van me mocht lenen om haar rail-pass in te vullen. Julia schrijft de titel van het boek en naam van auteur op en vlak voor we uitstappen biedt ze me zonder woorden een kleine chocolaatje aan dat ze op haar wollen handschoen heeft gelegd.
Na het tweede gesprek met K. Michel over In een Handpalm schiet me weer op straat pas te binnen dat ik hem vergat te vragen waarom het boek deze titel heeft gekregen. Op de kaft van het boek staat een curieuze afbeelding van een zwevende pannenkoek. In 'Korte uitweiding over de ziel,' een van de verhalen in het boek zegt de schrijver: 'Op illustraties in mijn kinderbijbel werd de ziel afgebeeld als een hartje met vleugeltjes. Adembenemend beeld, iets dat het midden hield tussen een fantastische vogel en een vliegende omelet. Een wiekende vurige vlek op de heenweg naar, ja, naar ergens.' In mijn hoofd zijn de zwevende pannenkoek van op de kaft en de vliegende omelet een en hetzelfde ding geworden. En per ongeluk vroeg ik K. Michel tijdens het interview dan ook het verhaal van de pannenkoek voor te lezen. Hij keek me verwonderd aan. Nu we het er achteraf, op weg naar het station, over hebben, bedenkt hij dat het hartje met vleugeltjes ook op de kaft had gekund. Net als een zwevende pannekoek en een vliegende omelet is een hartje met vleugeltjes iets wat je moeilijk in een handpalm vast kan houden, bedenk ik me nu. In een handpalm verwijst naar de 'handpalmverhalen' van Yasunari Kawabata.

dinsdag 24 februari 2009

Waarom ik verliefd ben op Alex Mol, het personage uit Is daar iemand van Wim Noordhoek? Op pagina 12 gaat Alex Mol naar een receptie en vraagt aan een natuurliefhebber, waarom vogels zoveel praten. 'Dat is niet bekend,' antwoordt de vogelliefhebber, 'het is niet altijd functioneel zover we kunnen nagaan.' Waarop Mol antwoordt: 'Het zou dus kunnen zijn dat ze zeggen: ik besta, reken maar dat ik besta, hier zit ik en ik besta...' En dan hoort Mol zichzelf praten en de man die met zijn stem spreekt bevalt hem niet. Ik moest maar eens weg, besluit hij bij zichzelf. Vreemd, hoe minder Mol zichzelf bevalt, hoe meer ik van hem begin te houden. In In een handpalm noemt K. Michel het jaarlijkse Poetry International Festival in Rotterdam 'een ontmoeting van vogels van verschillend pluimage' en het concept van de identiteit in navolging van Octavio Paz als 'de druk die van jongs af aan op ons wordt uitgeoefend om iemand te zijn,' een druk vergelijkbaar met het mengen van gemalen glas door het voedsel van honden. Een beproefde Chinese moord-methode zo blijkt. Je slachtoffer ombrengen door hem of haar wat fijngemalen glas te laten eten. Maar van wie houdt ik dan, als ik van Alex Mol houdt, en waarom? Het is de manier waarop hij zingt denk ik: een beetje somber, dol op meisjes en altijd op weg naar elders.

donderdag 19 februari 2009












Toen ik een tijd geleden voor een uitwisselingsproject van Het Beschrijf met de steun van het Vlaams Fonds voor de Letteren in Dubrovnik was, woonde ik een maand lang in deze kamer. 's Avonds verveelde ik me te pletter en op een middag kocht ik het boek The Catcher in The Rye
van J.D. Salinger. Net als het personage Holden soms een van zijn favoriete schrijvers zou willen opbellen alsof het een vriend van hem is, beeld ik me in dat ik Salinger aan de lijn heb. Verschillende keren die avond begin ik tijdens het lezen van het boek, vanzelf hardop te lachen. Een maand later, terug thuis, besluit ik de quote van Salinger als uitgangspunt te nemen voor het project in de bibliotheek in Elsene.
Op 29 januari was ik met gedichtendag in Groningen. Ik ontmoette er K. Michel voor de eerste keer sinds ik hem gevraagd had om deel te nemen aan het project in de bibliotheek in Elsene. Hij vertelde me dat hij elke ochtend voor hij aan de slag ging eerst wat 'plaatjes keek'. Deed ik dat ook? Nee. Of ik nog beeldende kunst maakte? Ik dacht aan alle beeldende kunst die ik ooit gemaakt had op de Rietveld. Nee. Toen wilde hij weten welk werk ik het meest recent gezien had. Hoewel ik af en toe naar musea en openingen ga, herinnerde ik me op dat moment even helemaal niets meer. Alleen een museum in London een paar jaar geleden. Iemand schilderde met bijzonder groen. Maar de naam van de schilder was ik al een hele tijd tot mijn grote frustratie vergeten. K. Michel reconstrueerde samen met me het museum. Na een tijdje wist hij al welk museum ik bedoelde en zelfs de naam van de schilder: Hans Holbein de Jongere in The National Gallery. Hij herinnerde zich een staats-portret. Het schilderij dat mij op dat moment voor ogen stond is het portret van een jonge vrouw. Het groen blijkt blauw te zijn. Op schoot bij de vrouw zit een eekhoorn.

vrijdag 6 februari 2009


Woorden, zo vrees ik al mijn leven lang, nemen een loopje met je, en waar ga je dan naartoe? In het begin was er de verleiding om de avond in Elsene groots te zien. Heb ik dit opgeschreven in dit notitieboekje dat ik met mijn laatste Kuna's na mijn verblijf in Kroatië, op de luchthaven van Zagreb heb gekocht?

*KRITIEK
*THEMA: HET KWADE
*UITGANGSPUNT: TEKST
*MARQUIS DE SADE
*ECONOMIE VAN HET KWADE
*SAFRANSKI

Het herinnert me aan het achtergelaten boodschappenlijstje dat ik laatst in een winkelwagentje van de Colruyt vond. Mij overviel toen het verlangen een tweede keer de winkel in te gaan en alles wat op het lijstje stond mee naar huis te nemen, inclusief de hand van diegene die het lijstje had samengesteld. Een werkelijkheid van beschuit, bitterkoekjes en appelen die me een moment lang in zijn nabijheid bijna gek maakte.

Op de volgende pagina in het boekje worden de woorden 'Economie van het kwade' nog een keer herhaald, maar ze worden gelukkig aangevuld met het woord kolder. Er duiken voor het eerst namen op: Wim Noordhoek en Tonnus Oosterhoff.

Er volgen pagina's met flarden teksten die naar gedichten zullen leiden. Er komt een gesprek met Samuel Vriezen die op bezoek is in Brussel. Ik vertel hem dat ik een moment lang met de gedachte speelde alleen maar schrijvers uit te nodigen. En er een grote schrijvers-conferentie in de bibliotheek van Elsene van te maken. Samuel vertelt me hoe een aantal buitengewoon interessante natuurwetenschappers die, nadat ze elk afzonderlijk waren geïnterviewd, aan een tafel werden samengebracht om er te praten over de toekomst van de wereld. Er werd erg veel van dat gesprek verwacht. Een keer ze echter bij elkaar aan tafel zaten, bleek niemand nog in staat iets zinnigs te zeggen.

De volgende pagina's in mijn notitieboekje slaan een onverwachte weg in. Zinnen variërend van: 'er moet nu eenmaal af en toe iemand zijn die iets zegt' naar 'ik zou nog met u willen praten' naar 'brieven van/aan de doden,' 'stelen van de doden,' 'praten met de dood' en 'ik heb iets van je gestolen toen je nog niet koud was.' De dood doet zijn intrede en de citaten komen als vanzelf. Eén heb ik gelezen op het log van Wim Noordhoek die in Marbach in Duitsland de expositie gericht aan leven en werk van Sebald bezocht. W.G.Sebald noteerde: 'Der Schreiber geht immer wieder ins Totenreich zurück. Er ist drüben gewesen… wenn man nicht so schreibt mit welchem Zweck schreibt man dann überhaupt?'

Ik denk aan J.D. Salinger die zijn hoofdpersonage in Catcher in the Rye laat zeggen: 'What really knocks me out is a book that, when you're all done reading it, you wish the author that wrote it was a terrific friend of yours and you could call him up on the phone whenever you felt like it. That doesn't happen much, though. I wouldn't mind calling this Isak Dinesen up. And Ring Lardner, except that D.B. told me he's dead. You take that book Of Human Bondage, by Somerset Maughum, though. I read it last summer. It's a pretty good book and all, but I wouldn't want to call Somerset Maughum up. I don't know. He just isn't the kind of a guy I'd want to call up, that's all. I'd rather call old Thomas Hardy up. I like that Eustacia Vye.' (The Catcher in the Rye -J.D. Salinger)

En tenslotte herinner ik me de niet-verzonden brief van K. Michel aan Julio Cortázar uit In een handpalm (2008). K. Michel overpeinst een gedachte van Cortazar in 'over het korte verhaal en omstreken' en brengt die gedachte op een en hetzelfde moment meesterlijk in de praktijk. Als een Russische matroesjka kan het verhaal worden afgepeld. Jammer, besluit hij op het einde van de brief aan Cortazar, dat we elkaar niet een keer hebben ontmoet, toen je nog leefde.

Het boek Ask the Dust van John Fante las ik afgelopen jaar, terecht of niet, als Fante's hoogstpersoonlijke reis naar het schrijverschap. Een hilarisch maar ook in-trieste verslag van hoe het Fante als schrijver verging, daar lijkt het op. Maar is er niet meer aan de hand? Ook in het verhaal van Tomas Mann Tod in Venedig lijkt het hoofdpersonage te willen samen smelten met zijn muze. Beide verhalen eindigen onheilspellend. Fante's held Arturo Bandini ziet zijn drugsverslaafde muze wegwandelen in de woestijn. Hij kan haar niet redden. Mann laat zijn held sterven terwijl hij in gedachten vol verlangen een jongeling achterna de zee inloopt.

De drie schrijvers waar ik mee wil praten zijn nog lang niet dood. Ik wil ze, nu het nog kan, in elk geval vragen hoe ze 'ik' schrijven en waarom ze datzelfde 'ik' ook meteen weer in vraag stellen. Ik wil weten met wie ik praat als ik met ze praat. En of dat dezelfde 'ik' is met wie ik wilde praten.

De laatste notities in mijn boekje zijn slordig neergekrabbeld. Waarschijnlijk had ik haast. Reizen van- reizen in-reizen op-reizen naar-reizen onder-reizen boven- reizen naast-reizen bij-reizen naast de levenden (dit is doorstreept en vervangen door: het zwart). Verder ook nog: een reis in stilstaand water-zwemmen in stilstaand water- zeilen-tussentijds reizen-en voetnoot in de tussentijd.