dinsdag 7 april 2009

Kurt Snoekx mailde me met de vraag of hij me mocht bellen me omdat hij in de agenda van Brussel Deze Week aandacht wil besteden aan de avond in Elsene. Ik realiseer me dat het woord 'nabijheid' nog niet had ingezet. De telefoon nemen en de schrijver opbellen, zoals Salinger zijn held Holden Caulfield laat zeggen, betekent dat die persoon je, op de een of andere manier al nabij is, nog voor je hem gebeld hebt. Sommige mensen bel je nu eenmaal liever niet, zoals Holden dat zelf ook meteen aangeeft. Toen ik het woord nabijheid gegoogeld had op afbeeldingen, kwam ik op deze interessante brief van W.F.Hermans. (Bij zo'n afbeelding staat trouwens altijd: 'bekijk de afbeelding op ware grootte.')
[p.2] Over zo'n nabijheid kan zelfs niets worden gezegd. Wie er / toch iets over zegt, beseft niet dat hij praat over een / ‘nabijheid’ met schending van zijn belofte dat hij zou / praten over een niet-besefte-nabijheid. // Om niet in mijn maniakale schoolmeesterlijkheid te vervallen / (voor deze keer) beantwoord ik de rest van je brief aforis- / me gewijs. // Nood leert bidden - maar bidden is niet hetzelfde als / filosoferen. // God zag dat het (t.w. de schepping) goed was. Ik vroeg: /goed waarvoor? Jij antwoordt: goed voor God. // Guinness is good voor you... Beste Hanlo, je godsopvat- / ting komt bedenkelijk dicht in de buurt van die van Sade. // De mens als chemisch proces. Ik bedoel: primitieven zijn / (soms) animist, d.w.z. ze praten niet alleen over de mensen, / maar ook over dieren, planten, stenen, voorwerpen, alsof ze / bezield zijn. // De moderne wetenschap kan over alles: stenen, planten, / dieren, mensen alleen iets zinrijks zeggen door te doen / alsof het onbezield is. // Dit heeft met determinisme of causaliteit niet zoveel / te maken, als vroeger wel eens is gedacht. Wittgenstein / zegt: Der Glaube an den Kausalnexus ist der Aberglaube. // Ziel is iets waarover au fond niets te zeggen valt. Ik / bedoel: in het gunstigste geval maken wij een roman of een / gedicht. Ik zeg niet dat dit niet de moeite waard is, maar / wel dat er geen wereldbeschouwing op gebaseerd kan worden. // Een wereldbeschouwing op de natuurwetenschappen baseren / is trouwens in de praktijk ook niet mogelijk, d.w.z. het / zou noodgedwongen een onleefbare wereldbeschouwing zijn, / alleen al omdat geen wetenschap bewijzen kan dat de mens / moet leven. // Ik groet je hartelijk en dank je voor je brief. // Tot ziens / Hermans

zondag 5 april 2009

Het laatste gesprek is opgenomen. Tijd voor mij om terug te kijken en mijn onderzoek hard te maken. Twee van de drie boeken leunen (omwille van hun a-typische vorm) wat hun innerlijke samenhang en noodzaak betrof, zo dacht ik steeds in de eerste plaats op het 'ik' en 'het oeuvre of overige werk en onderzoek' van de desbetreffende schrijvers. Columns, essays, gedichten, gedachten over de geschiedenis en de beeldende kunst. Moeilijk deze boeken 'een roman' te noemen en toch valt alles voor -mij, de lezer- als een geheel op zijn plaats. De drie schrijvers maakten zowel tijdens de gesprekken, als in hun boeken, opmerkingen over de plaats van en het begrijpen van het 'ik'. Als ik 'ik zeg in een gedicht, zei Tonnus Oosterhoff me, is het nooit 'ik' die 'ik' zeg. K. Michel gaf dan weer toe dat we het 'ik' nodig hebben, als een kapstok waar we dingen aan kunnen hangen. Als we dat niet doen worden we gek, maar tegelijkertijd is het 'ik' gevaarlijk als gemalen glas in het voer van honden. Wim Noordhoek tenslotte hoopt er in 'Is daar Iemand?' op 'dat er in de letteren heel nieuwe verhalen ontstaan over de verschijningsvormen van het ik, de toestanden van het brein.' In het artikel over de chronotoop, koppelt Bachtin het ontstaan van het genre van de roman aan de manier waarop wij de tijd begrijpen en interpreteren. Bachtin onderzoekt de soorten -ik's- of helden die de verschillende ontstaansvormen van de roman door de eeuwen heen hebben bevolkt. In het reisverhaal is het 'ik' vaak een nar, een gek of een verschoppeling die naar de wereld kijkt en over haar vertelt. Een flaneur, een wandelaar, een voorbijganger, een einzelganger, een bedrieger, een hartendief, een profiteur, een vrouwen/mannenversierder, een oplichter, een mensenhater, een vreemde, een vagebond. Met 'ontwikkelde psychologie' heeft dat (zo wil mijn vooruitgangsdenken steeds) weinig te maken. Des te doeltreffender echter, werd de wereld toen al door deze ogen, gezien en begrepen.

vrijdag 27 maart 2009


Het allereerste gesprek had ik op een zaterdag met K. Michel. Toen we de trap opgingen hield Michel opgewonden fluisterend halt op de tweede of derde verdieping voor het raam in de gang. Er zat een eekhoorn hoog in de boom voor het huis. Met mijn camera en het statief en mijn weekendtas wandelde ik onhandig maar nieuwsgierig terug. Ik maakte tot mijn ergernis erg veel lawaai. Niet dat het wat had uitgemaakt, we stonden achter glas terwijl we toekeken hoe de eekhoorn met de kop eerst van een tak of was het de stam naar beneden klom. De eekhoorn trippelde haast gewichtsloos, zonder last te hebben van de zwaartekracht. Ik werd er duizelig van. Een dag later zag ik het lang vergeten schilderij van Holbein. Daar was hij weer! Een behulpzame vriend legde uit dat hij meende ergens gehoord te hebben dat de eekhoorn symbool staat voor huiselijkheid. Met huiselijkheid hebben deze gesprekken helemaal niets te maken gehad.
Morgen ga ik voor de laatste keer naar Amsterdam voor het allerlaatste gesprek met Wim.

dinsdag 10 maart 2009

Is er een andere manier van kijken dan 'zondig kijken'? Ik praatte eens een uur lang met een blinde vriend op een druk feest om naderhand te beseffen dat als er een ander voor me stond die me zogezegd wel kon zien, wij hoofdzakelijk onszelf zagen. Nooit is die gewaarwording zo sterk geweest. Het kijken werd die avond een dwangmatige overbodige handeling die voortdurend storing veroorzaakte. Praten met mijn blinde vriend werd 'kijken naar wat zich binnenin afspeelde', en dat uit alle macht proberen zichtbaar maken. Terwijl ik dat deed zag ik eerst nog een tijdlang mezelf maar ook dat hield al snel op. Voor de rest van de avond voelde ik me, dankzij hem, van mijn eigen blik verlost. Alex Mol noemt kijken zonder geluid 'zondig kijken'. 'Ongedurig wilde ik een sigaret opsteken, maar er lag er al een te smeulen in de asbak. Ik wilde de televisie aanzetten, maar merkte dat hij al aanstond, met het geluid uit. Een mijnheer met kalend hoofd met schapenhaar zat in een huiskamer. Hij praatte en praatte, geluidloos. Zondig kijken is dit, dacht ik, die man heeft zichzelf ook niet gemaakt. Maar hoe meer ik hem bestudeerde, hoe meer ik de indruk kreeg dat hij, als hij het voor het zeggen had, zichzelf precies op deze manier zou hebben gemaakt. Hij zat daar in zijn stoel,veilig thuis. Wat kon hem gebeuren? Alles. Onwillekeurig begon ik zijn gezicht, zijn jasje, zijn bril te beschouwen als zijn eigenlijke mededeling. Hij zei: 'Toch nog even naar de kapper geweest, ziet U wel. En ook niet vergeten de bril te poetsen.' En nu, tegen het film licht, verschijnen opeens zijn neusharen. Borstelige sprieten, uiteinden van een inwendige snor. Het lijkt alsof binnen in deze man een oerbos groeit dat hier naar buiten woekert. Van binnen is deze man vol haar. De kijker kijkt. Als leeggelopen opblaaspoppen blijven z'n slachtoffers over. Help deze mijnheer, denk ik, dat de kijker niet kijkt. Dat hij even moe is. (...) (Is daar iemand 1999) Ook bij Tonnus Oosterhoff wordt het kijken van de schrijver een 'doen.'

Zo hangt de regen als een schaduw
als regen blijft hangen. Het kerkvolk
trok de Dom over zich heen; de kerk
duwde met zijn vuist het volk binnenstebuiten.

Zo gingen ze verloren, de mensen van olim, de mensen gegaan.

Hun nazaten pikken het niet. Wat niet?
Klimaat niet. Dat er klimaat is.
In elke advocaat huist een valk

waarin een advocaat kantoor houdt,
advocatenkantoor Valk, Advocaat & Valk


Zo blijft elk wezen een meesterwerken
bevattende cocon in een meesterwerk verscholen.

(Ware grootte 2008)


Afgelopen zaterdag had ik voor het eerst een gesprek met Tonnus Oosterhoff over zijn bundel Ware grootte (2008). Ik begon ermee uit te leggen hoe het project 'Op weg naar Elsene' was ontstaan. Salinger, vertelde ik aan Tonnus, liet zijn personage Holden Caulfield zeggen dat hij, als hij een goed boek gelezen had, de telefoon zou willen nemen om de schrijver op te bellen alsof hij of zij een goede vriend van hem was. Wat Holden bedenkt, zeg ik, wil ik ten uitvoer brengen: met die schrijvers praten, alsof het vrienden van me zijn. Salinger zelf zou aan dit project in geen geval hebben meegewerkt, merkte Tonnus onmiddellijk fijntjes op. Het is op veel vlakken een onmogelijk project gaf ik schoorvoetend toe. Niet alleen heb ik al een opeenstapeling van stommiteiten en een enorme hoeveelheid technische ongelukken achter de rug, ik heb ook nog eens het gevoel dat ik vlinders probeer te vangen, zonder schepnet. Hoe de dierbare aanwezigheid van een vriend vermomd als schrijver, een stem, die je ergens in jezelf hoorde praten terwijl je het boek las, recht te doen? Het is onmogelijk. Niet alleen heb ik twee gesprekken wegens eerder vernoemde stommiteiten eenvoudigweg niet opgenomen, de gesprekken kunnen sowieso niet anders dan afbreuk doen aan de boeken. Dit hier te zeggen lucht op. Maar ik moet toch verder. In het boek van K. Michel In een handpalm (2008) zijn een reeks naam-gedichten van de Cree- indianen opgenomen. Ze werden verzameld en vertaald door de jonge antropoloog en schrijver Howard Norman. 'Het uitspreken van de naam is het beginnen van het verhaal.' (p. 132) Zo is er een jongen die 'recht naar benden regen' wordt genoemd. Een andere heet 'knopenleggend geboren.'

Toen hij naar buiten kwam, de wereld in,
zat de navelstreng
gedraaid om zijn tenen.
Dat hij al zo vroeg knopen legde
daar maakten wij ons geen zorgen over.
We knoopten hem los.

Later hoorde hij het verhaal
van zijn geboorte.
het zette hem aan om weer knopen te gaan leggen.
Hij bond de dingen rond zijn huis vast,
STRAK, alsof alles zou kunnen wegdrijven
op een rivier.

De rivier kwam voort
uit een droom die hij had.

Huisdingen werden vastgebonden
'snachts. Overhemden, andere kleren ook,
en een ketel. Al die dingen
werden aan zijn voeten gebonden
zodat ze niet zouden wegdrijven
op de rivier die hij droomde.
Als je bij hem binnenliep
kon je dit zien.

Misschien verdween de droom
omdat het te ongemakkelijk werd
om met vastgebonden overhemden te slapen.
En met een ketel.

Nadat de droom verdwenen was,
stopte hij met het vastbinden van dingen,
BEHALVE die ene nacht dat hij
een klein vuur vastknoopte.
Strak vast, een klein takkenvuur!
Het vuur maakte zich los op zijn eigen manier.

Toen ik (zes jaar oud) deel uitmaakte van een jeugdbeweging en we op Indianenkamp gingen, doopte men mij 'lichte vlinder.' Het werd op een lederen bandje geschreven en het bandje ging om mijn pols. Wat was ik trots! Voor zover het nu na jaren nog van toepassing op me is, wil ik het volgende zeggen: lichte vlinder heeft er genoeg van! Waarvan? Van zichzelf. De tweede opnames (de eerste waren helaas zonder geluid opgenomen en zijn alleen nog geschikt voor lip-lezers) die ik afgelopen zaterdagmiddag met Wim Noordhoek maakte over Is daar iemand (1999) gingen ook deze keer voor het grootste deel verloren. Waarom? Ik vergat naar alle waarschijnlijkheid op de startknop te duwen. Of ik duwde wel, maar ik duwde niet hard genoeg. Bijgevolg is het gesprek over de volgende 'onsterfelijke regel' uit de Reizen en avonturen van Mijnheer Prikkebeen voorgoed verdwenen. 'Lieve zuster Ursula, ik ga naar Amerika.' Want, zo blijkt: Amerika is het kapellen-land, kapellen zijn vlinders en dat is het enige wat Prikkebeen wil: vlinders vangen. Alex Mol spreekt hem soms hardop uit deze zin: '(...) op moeilijke momenten. Om mezelf wijs te maken dat er een uitweg is, dat er nog iets anders bestaat dan ik, hier en nu.'

donderdag 5 maart 2009



  

Dit is de dag van de correcties. K. Michel mailt me de tekst door zoals hij naar alle waarschijnlijkheid in werkelijkheid aan de deur heeft gehangen in Leuven, ik pas hem zelf nog eens aan zodat hij nog Vlaams-er klinkt. Wim Noordhoek mailt me dat opruimen ook uit-de-weg-ruimen is, als in ombrengen. De webmaster heeft dit blog dan weer gecorrigeerd zodat ik niet meer weet in welk lettertype dit dadelijk zal verschijnen.

woensdag 4 maart 2009


-Opruimen- betekent een ruimte oprekken tot er nieuwe ruimte bijgekomen is. Stof verwijderen.Licht maken. Opruimen betekent de sporen van je eerdere, al dan niet gewenste aanwezigheid uitwissen. Opruimen betekent het toekennen van een plaats en bestemming aan iets wat eerder nog geen plaats of bestemming had. Dit zijn de associatieve bedenkingen die ik bij het woord opruimen had toen ik deze ochtend wakker werd en dacht aan de manier waarop Wim Noordhoek en K. Michel in hun boeken met de werkelijkheid omgaan. Meer nog dan 'overbodige dingen' verwijderen, betekent opruimen, het -teruggeven van de ruimte aan de ruimte-, een opgeruimde keuken is een keuken waarin weer gewerkt kan worden. Een 'opgeruimd' iemand is een vrolijk iemand. Hij of zij heeft eerdere storende aanwezigheden of uitgewist of een plaats gegegeven. Waar een echte opruimer niet omheen kan, is dat hij of zij niet zal kunnen ontsnappen aan de drang om zichzelf op te ruimen. Zaak is daarbij dat hij of zij zichzelf aan zichzelf zal moeten teruggeven. Dat is dan weer een kwestie van bemiddelen en onderhandelen. Wat wil je terug van 'jezelf' en wat liever niet? Op pagina 107 in Is daar iemand? wil Alex Mol graag eens een filmbestelling plaatsen. 'I want a cup of coffee and I want it now.' Hij heeft daar recht op. Maar tussen hem en zijn eerste slok wachten nog de bestelling, de bediening en de bereiding met hun onverdraaglijk tijdverlies. 'Als ik toch in een film speel, moet ik nu de cafetariatafel met Brabants-bont kleedje, maggi-peper-en-zout-stel, vaasje kunstbloemen en al ondersteboven keren, roepend: And when I say now I mean NOW!' Dan slaat de twijfel toe. Je haalt meer uit je leven, als je meer doet, bedenkt Mol, maar als de mooie dingen sneller komen, zijn ze ook eerder voorbij. Je kan altijd een tweede kop koffie bestellen, hoewel... 'Geen tweede kop koffie smaakt zo goed als de eerste. Trouwens, je hebt je eerste nog niet eens gehad, want je had de tafel omgegooid. Dus je moet het gaan goedmaken, eerst met de dienster die net voorbij kwam met een blad hamburgers en nu besmeurd met ketchup op de grond ligt, en dan met de baas die die al een rekening schrijft terwijl een bewaker je in de houdgreep neemt.' Mol moet zichzelf (met tegenzin?) toegeven dat hij een man van lang verheugen en mooi treurig nooit krijgen is. Toen ik gisteren mijn bureaublad begon op te ruimen, kwam ik deze twee beelden tegen. De fysieke overeenkomst tussen Sebald's personage Austerlitz in het gelijknamige boek en Wittgenstein is een rugzakje: (...) dieser Rucksack, glaube ich, war es, der mich auf die an sich eher abwegige Idee einer gewisserma�en k�rperlichen Verwandschaft zwischen ihm, Austerlitz, und dem 1951 in Cambridge an der Krebskrankheit gestorbenen Philosophen brachte. Toen K. Michel ooit met een paar vrienden naar Belgi� trok aan de hand van het openbaar vervoer, konden ze die nacht gelukkig terecht in een Leuvens studentenhuis. Bij het ontwaken zagen ze dat de gastheer de volgende tekst (ongeveer) aan de deur had gehangen.

dinsdag 3 maart 2009


Hoe kon ik het vergeten? Toen we het erover hadden zei K. Michel dat een verhaal volgens hem ook een kaart is. De vergelijking kwam in hem op omdat een te gedetailleerde kaart waardeloos wordt. Je moet weten wat je weg moet laten. Anders raakt de lezer verdwaald. Hoe weet je wat je weg moet laten en wat je toe moet voegen? Dit is een satelliet beeld van Brussel. De blauwe lijn toont de oorspronkelijke loop van de rivier de Zenne.

maandag 2 maart 2009

Toen ik dertien was, wist ik al dat er vanalles aan me scheelde maar, daar was ik van overtuigd, zonder mijn neus had ik er ongetwijfeld een stuk beter uit gezien. Niet veel later hing ik mijn meisjeskamer (zonder er goed over na te denken) vol met portretten geschilderd door Modigliani, de man die de mooiste en lelijkste neuzen ooit portretteerde. Uren heb ik die neuzen bestudeerd. Nu ik een aantal gesprekken met de schrijvers achter de rug heb (Tonnus Oosterhoff bezoek ik zaterdag voor het eerst) duiken een aantal merkwaardige parallellen op. Dit is er één. Zowel Wim Noordhoek als K. Michel beschrijven het creatieve proces als een soort van 'snuffelen'. De schrijver laat zichzelf uit als een hond en kijkt waar het hem heenvoert. In Is daar iemand? is Alex Mol op weg naar een 'aanstaande natuurbelevenis' maar hij wordt onmiddellijk gewaarschuwd door allerlei borden om zich niet buiten de paden te begeven. 'Ik begon aan een pad bestrooid met akelige houtsnippers en zag nog meer bordjes. Dat werd me te veel, ik kwam hier niet om te lezen, dus ik stak zomaar de duinen in. De tactiek is daar van oudsher: onzichtbaar blijven vanaf de paden, waar koddebeiers met beenkappen rondfietsen, die zich laten voorttrekken door hun aangelijnde hond. Na uren dwalen kwam ik bij een prikkeldraadhek, beleefde het kostbare genoegen van het doorbuigen en knarsen onder de schoen, en sprong, zonder een windhaak op te lopen.' (pg 126) Als Alex Mol alsnog betrapt wordt en een bekeuring krijgt, heeft hij de volgende bevreemdende gedachte: 'Eigenlijk (...) had ik gehoopt op mee naar het bureau, waar mijn vader me dan had moeten komen ophalen. Om daar tegen een functionaris te kunnen zeggen: 'mijn vader is dood.' Over het 'snuffelen' van Alex Mol valt veel te zeggen. Zeker is in elk geval dat het niet aangelijnd wil worden en dat het er kostbaar genoegen in schept van prikkeldraad te springen zonder een windhaak op te lopen. Op zijn avondlog van 8 november 2008 concludeert Wim Noordhoek bij het bestuderen van kapotgemaakte portretten van keizers en heiligen: 'De geschiedenis wordt geschreven in neuzen.' Het mag niet verwonderen dat Wim Noordhoek mij een hele tijd geleden al op het spoor heeft gezet van schrijver Luigi Pirandello. In Iemand Niemand Honderduizend uit 1926 beschrijft Pirandello de ontbinding van de persoonlijkheid van Vitangelo Moscarda. 'Door een terloopse opmerking van zijn vrouw over zijn neus, die scheef zou staan, komt hij (Vitelangelo Moscarda) tot het ontstellende besef dat hij niet één iemand is, maar meerdere, zelfs honderdduizend verschillende iemanden in het bewustzijn van zijn medemensen, al naargelang het beeld dat zij van hem hebben. Om achter zijn eigen, ware identiteit te komen, breekt hij zijn oude ik radicaal af door zich niet langer te gedragen naar de verwachtingen die zijn vrienden en kenissen van hem hebben, waardoor hij door iedereen als gek wordt bestempeld.' Zo staat het op de achterflap. Ik denk aan een uitdrukking die ik ergens heb gehoord of gelezen. Iets in de trant van; ervoor zorgen dat alle neuzen dezelfde kant op staan.

woensdag 25 februari 2009

'De straten hebben geen naambordjes, de huizen hebben geen nummers. Omdat het nacht is loopt er niemand die je aan kunt klampen. Alle honden zijn allang uitgelaten.' Zo beklemmend begint de verhalenbundel van K. Michel waarin richtingwijzers en straten een belangrijke rol spelen. Als ik hem vraag of hij wat met kaarten heeft, vertelt hij die middag nog een oude kaart van Amsterdam te hebben bestudeerd. Als ik hem vraag of hij ook achteruit kijkt, verbetert hij me onmiddellijk. Een richtingwijzer wijst altijd vooruit. Als ik hem wat later vraag of 'tijd' misschien een richting is, zegt hij dat er een oude stam is die het verleden voor zich ziet liggen, omdat het verleden iets is wat ze al hebben meegemaakt. Ze kennen het verleden. De toekomst is onbekend en ligt achter hen. Een verhaal is ook een soort van 'kaart' met richtingwijzers.














Op weg naar huis in de trein begin ik te lezen in Austerlitz van W.G. Sebald, een boek dat ik na het interview met Wim Noordhoek heb meegekregen. Op de kaft staat een wonderlijke foto van een jongen van zes in een wit kostuum met bijbehorende hoed op een uitgestrekt steppe-achtig veld. Het boek trekt de aandacht van Julia, een jonge Pools-Duitse pianiste die me eerder al vroeg of ze een pen van me mocht lenen om haar rail-pass in te vullen. Julia schrijft de titel van het boek en naam van auteur op en vlak voor we uitstappen biedt ze me zonder woorden een kleine chocolaatje aan dat ze op haar wollen handschoen heeft gelegd.
Na het tweede gesprek met K. Michel over In een Handpalm schiet me weer op straat pas te binnen dat ik hem vergat te vragen waarom het boek deze titel heeft gekregen. Op de kaft van het boek staat een curieuze afbeelding van een zwevende pannenkoek. In 'Korte uitweiding over de ziel,' een van de verhalen in het boek zegt de schrijver: 'Op illustraties in mijn kinderbijbel werd de ziel afgebeeld als een hartje met vleugeltjes. Adembenemend beeld, iets dat het midden hield tussen een fantastische vogel en een vliegende omelet. Een wiekende vurige vlek op de heenweg naar, ja, naar ergens.' In mijn hoofd zijn de zwevende pannenkoek van op de kaft en de vliegende omelet een en hetzelfde ding geworden. En per ongeluk vroeg ik K. Michel tijdens het interview dan ook het verhaal van de pannenkoek voor te lezen. Hij keek me verwonderd aan. Nu we het er achteraf, op weg naar het station, over hebben, bedenkt hij dat het hartje met vleugeltjes ook op de kaft had gekund. Net als een zwevende pannekoek en een vliegende omelet is een hartje met vleugeltjes iets wat je moeilijk in een handpalm vast kan houden, bedenk ik me nu. In een handpalm verwijst naar de 'handpalmverhalen' van Yasunari Kawabata.

dinsdag 24 februari 2009

Waarom ik verliefd ben op Alex Mol, het personage uit Is daar iemand van Wim Noordhoek? Op pagina 12 gaat Alex Mol naar een receptie en vraagt aan een natuurliefhebber, waarom vogels zoveel praten. 'Dat is niet bekend,' antwoordt de vogelliefhebber, 'het is niet altijd functioneel zover we kunnen nagaan.' Waarop Mol antwoordt: 'Het zou dus kunnen zijn dat ze zeggen: ik besta, reken maar dat ik besta, hier zit ik en ik besta...' En dan hoort Mol zichzelf praten en de man die met zijn stem spreekt bevalt hem niet. Ik moest maar eens weg, besluit hij bij zichzelf. Vreemd, hoe minder Mol zichzelf bevalt, hoe meer ik van hem begin te houden. In In een handpalm noemt K. Michel het jaarlijkse Poetry International Festival in Rotterdam 'een ontmoeting van vogels van verschillend pluimage' en het concept van de identiteit in navolging van Octavio Paz als 'de druk die van jongs af aan op ons wordt uitgeoefend om iemand te zijn,' een druk vergelijkbaar met het mengen van gemalen glas door het voedsel van honden. Een beproefde Chinese moord-methode zo blijkt. Je slachtoffer ombrengen door hem of haar wat fijngemalen glas te laten eten. Maar van wie houdt ik dan, als ik van Alex Mol houdt, en waarom? Het is de manier waarop hij zingt denk ik: een beetje somber, dol op meisjes en altijd op weg naar elders.

donderdag 19 februari 2009












Toen ik een tijd geleden voor een uitwisselingsproject van Het Beschrijf met de steun van het Vlaams Fonds voor de Letteren in Dubrovnik was, woonde ik een maand lang in deze kamer. 's Avonds verveelde ik me te pletter en op een middag kocht ik het boek The Catcher in The Rye
van J.D. Salinger. Net als het personage Holden soms een van zijn favoriete schrijvers zou willen opbellen alsof het een vriend van hem is, beeld ik me in dat ik Salinger aan de lijn heb. Verschillende keren die avond begin ik tijdens het lezen van het boek, vanzelf hardop te lachen. Een maand later, terug thuis, besluit ik de quote van Salinger als uitgangspunt te nemen voor het project in de bibliotheek in Elsene.
Op 29 januari was ik met gedichtendag in Groningen. Ik ontmoette er K. Michel voor de eerste keer sinds ik hem gevraagd had om deel te nemen aan het project in de bibliotheek in Elsene. Hij vertelde me dat hij elke ochtend voor hij aan de slag ging eerst wat 'plaatjes keek'. Deed ik dat ook? Nee. Of ik nog beeldende kunst maakte? Ik dacht aan alle beeldende kunst die ik ooit gemaakt had op de Rietveld. Nee. Toen wilde hij weten welk werk ik het meest recent gezien had. Hoewel ik af en toe naar musea en openingen ga, herinnerde ik me op dat moment even helemaal niets meer. Alleen een museum in London een paar jaar geleden. Iemand schilderde met bijzonder groen. Maar de naam van de schilder was ik al een hele tijd tot mijn grote frustratie vergeten. K. Michel reconstrueerde samen met me het museum. Na een tijdje wist hij al welk museum ik bedoelde en zelfs de naam van de schilder: Hans Holbein de Jongere in The National Gallery. Hij herinnerde zich een staats-portret. Het schilderij dat mij op dat moment voor ogen stond is het portret van een jonge vrouw. Het groen blijkt blauw te zijn. Op schoot bij de vrouw zit een eekhoorn.

vrijdag 6 februari 2009


Woorden, zo vrees ik al mijn leven lang, nemen een loopje met je, en waar ga je dan naartoe? In het begin was er de verleiding om de avond in Elsene groots te zien. Heb ik dit opgeschreven in dit notitieboekje dat ik met mijn laatste Kuna's na mijn verblijf in Kroatië, op de luchthaven van Zagreb heb gekocht?

*KRITIEK
*THEMA: HET KWADE
*UITGANGSPUNT: TEKST
*MARQUIS DE SADE
*ECONOMIE VAN HET KWADE
*SAFRANSKI

Het herinnert me aan het achtergelaten boodschappenlijstje dat ik laatst in een winkelwagentje van de Colruyt vond. Mij overviel toen het verlangen een tweede keer de winkel in te gaan en alles wat op het lijstje stond mee naar huis te nemen, inclusief de hand van diegene die het lijstje had samengesteld. Een werkelijkheid van beschuit, bitterkoekjes en appelen die me een moment lang in zijn nabijheid bijna gek maakte.

Op de volgende pagina in het boekje worden de woorden 'Economie van het kwade' nog een keer herhaald, maar ze worden gelukkig aangevuld met het woord kolder. Er duiken voor het eerst namen op: Wim Noordhoek en Tonnus Oosterhoff.

Er volgen pagina's met flarden teksten die naar gedichten zullen leiden. Er komt een gesprek met Samuel Vriezen die op bezoek is in Brussel. Ik vertel hem dat ik een moment lang met de gedachte speelde alleen maar schrijvers uit te nodigen. En er een grote schrijvers-conferentie in de bibliotheek van Elsene van te maken. Samuel vertelt me hoe een aantal buitengewoon interessante natuurwetenschappers die, nadat ze elk afzonderlijk waren geïnterviewd, aan een tafel werden samengebracht om er te praten over de toekomst van de wereld. Er werd erg veel van dat gesprek verwacht. Een keer ze echter bij elkaar aan tafel zaten, bleek niemand nog in staat iets zinnigs te zeggen.

De volgende pagina's in mijn notitieboekje slaan een onverwachte weg in. Zinnen variërend van: 'er moet nu eenmaal af en toe iemand zijn die iets zegt' naar 'ik zou nog met u willen praten' naar 'brieven van/aan de doden,' 'stelen van de doden,' 'praten met de dood' en 'ik heb iets van je gestolen toen je nog niet koud was.' De dood doet zijn intrede en de citaten komen als vanzelf. Eén heb ik gelezen op het log van Wim Noordhoek die in Marbach in Duitsland de expositie gericht aan leven en werk van Sebald bezocht. W.G.Sebald noteerde: 'Der Schreiber geht immer wieder ins Totenreich zurück. Er ist drüben gewesen… wenn man nicht so schreibt mit welchem Zweck schreibt man dann überhaupt?'

Ik denk aan J.D. Salinger die zijn hoofdpersonage in Catcher in the Rye laat zeggen: 'What really knocks me out is a book that, when you're all done reading it, you wish the author that wrote it was a terrific friend of yours and you could call him up on the phone whenever you felt like it. That doesn't happen much, though. I wouldn't mind calling this Isak Dinesen up. And Ring Lardner, except that D.B. told me he's dead. You take that book Of Human Bondage, by Somerset Maughum, though. I read it last summer. It's a pretty good book and all, but I wouldn't want to call Somerset Maughum up. I don't know. He just isn't the kind of a guy I'd want to call up, that's all. I'd rather call old Thomas Hardy up. I like that Eustacia Vye.' (The Catcher in the Rye -J.D. Salinger)

En tenslotte herinner ik me de niet-verzonden brief van K. Michel aan Julio Cortázar uit In een handpalm (2008). K. Michel overpeinst een gedachte van Cortazar in 'over het korte verhaal en omstreken' en brengt die gedachte op een en hetzelfde moment meesterlijk in de praktijk. Als een Russische matroesjka kan het verhaal worden afgepeld. Jammer, besluit hij op het einde van de brief aan Cortazar, dat we elkaar niet een keer hebben ontmoet, toen je nog leefde.

Het boek Ask the Dust van John Fante las ik afgelopen jaar, terecht of niet, als Fante's hoogstpersoonlijke reis naar het schrijverschap. Een hilarisch maar ook in-trieste verslag van hoe het Fante als schrijver verging, daar lijkt het op. Maar is er niet meer aan de hand? Ook in het verhaal van Tomas Mann Tod in Venedig lijkt het hoofdpersonage te willen samen smelten met zijn muze. Beide verhalen eindigen onheilspellend. Fante's held Arturo Bandini ziet zijn drugsverslaafde muze wegwandelen in de woestijn. Hij kan haar niet redden. Mann laat zijn held sterven terwijl hij in gedachten vol verlangen een jongeling achterna de zee inloopt.

De drie schrijvers waar ik mee wil praten zijn nog lang niet dood. Ik wil ze, nu het nog kan, in elk geval vragen hoe ze 'ik' schrijven en waarom ze datzelfde 'ik' ook meteen weer in vraag stellen. Ik wil weten met wie ik praat als ik met ze praat. En of dat dezelfde 'ik' is met wie ik wilde praten.

De laatste notities in mijn boekje zijn slordig neergekrabbeld. Waarschijnlijk had ik haast. Reizen van- reizen in-reizen op-reizen naar-reizen onder-reizen boven- reizen naast-reizen bij-reizen naast de levenden (dit is doorstreept en vervangen door: het zwart). Verder ook nog: een reis in stilstaand water-zwemmen in stilstaand water- zeilen-tussentijds reizen-en voetnoot in de tussentijd.